Meer informatie over het paardengebit
Paarden hebben een zogenaamd hypsodont paardengebit. De snijtanden en kiezen groeien langzamerhand uit hun tandkas, nadat deze hun maximale lengte hebben bereikt, wanneer het paard ongeveer 6 jaar oud is. Tegelijkertijd slijten de tanden aan het kauwoppervlak af als gevolg van het vermalen van voedsel. Op jonge leeftijd gaat dit proces met een snelheid van ongeveer 2 tot 4 mm per jaar. Op oudere leeftijd, boven circa 22 jaar, verloopt dit proces steeds langzamer. Op een gegeven moment is er nog maar zo weinig houvast in de kaak, dat de kiezen en/of tanden los gaan zitten, uitvallen of verwijderd moeten worden.
Een tand of kies bestaat uit een wortel en een kroon. In de mondholte zien we de zogenaamde klinische kroon, dit is het gedeelte van de tand of kies dat boven het tandvlees uitsteekt. De reserve kroon – het deel van de kroon dat zich onder het tandvlees in de kaak bevindt tussen de wortel(s) en de klinische kroon – is dus niet zichtbaar. Wanneer uitgroei en afslijting in evenwicht zijn, blijft de hoogt van de klinische kroon in de loop van de tijd ongeveer hetzelfde.
Bij een jongvolwassen paardengebit zijn de kaaktakken van de onderkaak bijna geheel gevuld met kieswortels en reservekronen en hebben deze aan de onderzijde een afgeronde vorm. Door de uitgroei van de kiezen verdwijnt deze ‘vulling’ langzamerhand en bij een paard op leeftijd worden de onderkaaktakken op doorsnee steeds meer V-vormig. De bovenkaak is breder dan de onderkaak, en ook de bovenkaakkiezen zijn breder dan de onderkaakkiezen, zodat in rust de kiezen bovenkaakkiezen aan de wangkant buiten de onderkiezen uitsteken en de onderkiezen aan de tongzijde buiten de bovenkaakkiezen.
Neem contact op